Iedereen die in een stad woont, kent het gevoel dat hij er te lang niet uit weg is geweest. Het benauwende perspectief dat de straten ons inprenten, het gevoel opgesloten te zitten, het verlangen naar oppervlakten die niet van glas, baksteen, beton of asfalt zijn. […] Op talloos veel manieren is het menselijk leven van de fysieke werkelijkheid losgeweekt, zijn onze ervaringen abstracter geworden doordat het contact met de natuur eruit is verdwenen.
Een eerste passage in het boek die me recht naar de keel greep. Dít is wat ik al zo vaak heb gevoeld, dit is het gevoel dat ik zo moeilijk in woorden kan omzetten, dit is mijn boodschap die door zovelen met een gefronste blik wordt ontvangen. Een zonderling, dat ben je. Maar geen unieke zonderling. Mensen die de wilde ruigheid van een ongerept landschap hebben mogen aanschouwen weten wel beter. Men wordt er in opgeslorpt, volledig overdonderd en mooi op zijn plaats gezet. ‘Elke dag weer ervaren talloze mensen iets dieps en wordt hun perspectief verruimd als ze met wilde natuur in aanraking komen’, zoals Macfarlane het zou zeggen. En dat net dat het thema van dit boek is, gaf torenhoge verwachtingen.